zondag, december 06, 2009

en maar regenen...

Icelandic landscape 13Image by shchukin via Flickr

No comment.
We zagen een veld vol rode kolen...in de modder.
We zagen eigenlijk alles... in de modder...
Tot daar het geenweerbericht.

Ik had een droom...
Ik zat op een jacht, en tegen valavond, met het hoge tij zeilden we uit.
De zonne zonk, het duister klom
En toen...
Ging het licht uit
werkelijk

De zon was weg, maar bijna plots was ook het avondrood weg, de sterren die al wat zichtbaar waren verdwenen heel zachtjes, ze doofden als het ware uit. De rosse maan werd grijs en verdween heel stilletjes in het blauwzwarte van de hemel...

Zelfs het wit van het schuim op de golven, van het wit schuim aan de boeg, verdween, en alles was zwart...

Toen verdween ook het geluid.
Eerst de wind die zong tussen de strakke touwen, en nadien ook het geluid van het water dat langs het schip borrelde...

Ik voelde waar het zeil was, en dat stond nog netjes bol gespannen, ook al hoorde je geen wind, geen water...

Met zo'n gespannen zeil moesten we nog varen, maar het was onmogelijk dat vast te stellen. Je kon zelfs niet eens zeggen dat we op zee waren, want ook de beweging van het water leek wel verdwenen, we gleden - als we al gleden- geruisloos en bewegingsloos over het water, onmerkbaar zonder de minste zweem van licht, zonder de minste luchtverplaatsing, zonder het water te beroeren...

Ook de electrische lampjes waren uitgegaan, en zelfs de kaars die romantisch stond te wezen op de tafel gedekt voor twee gaf geen licht meer... Toen ik tastend de tafel zocht ontdekte ik dat de kaars wel nog brandde, - het deed pijn-, maar geen licht meer gaf.

Duister omgaf ons als een loden kleed, zwaar en somber.

Zelfs het geluid scheen verdwenen, en onze stem reikte niet verder meer dan onze mond.

Op de tast zochten we elkanders hand en zaten angstig bijeen, ergens -waar?- op de boot.
Het leek dat de duisternis ook onze geest aantastte, en we voelden elkaar wel, maar kenden elkaar niet meer. Het gezicht, de stem ontbrak ons als binding.

Als geen licht meer bestaat, dan is er ook geen tijd meer.
Vaarden we nog, waar waren we ...
Het kon vijf minuten zijn, het kon de eeuwigheid zijn...


Ook al voelden we nog elkaar, het leek of we de wereld hadden verlaten, of de wereld ons had uitgestoten. Leefden we nog ? Of was dit ...dood... ?

Toen schrok ik wakker, in het oneindige besef dat één seconde de eeuwigheid was, en de eeuwigheid één seconde.

Het niets is het alles, het alles is niets.

Het kleine nachtlichtje dat veiligheid verzekert in onze duistere slaapkamer was een zon gelijk.
Alles is relatief...

Ik dacht aan de Prediker, Alles is ijdelheid...
Ons zijn is een zucht.
Onze belangrijkheid is het niets.

Nee, dromen zijn geen bedrog, soms zijn ze veel te helder.

Het is goed te weten dat het niets ons omringt en dat wij deel zijn van het niets. Deel van een onzichtbaar, onbelangrijk zijn. Zelfs met de electronenmicroscoop geven wij maar blijk van een waarschijnlijk iets, niets meer.

Weet je, als ik de sterrenhemel bekijk, dan valt mij telkens en telkens weer op datheel dat enorme iets zo verdomd goed lijkt op de atomen de kern een zon, de neutronen zijn de manen, de planeten... En wellicht zit ergens in een nog veel keliner geheel weer een mensje te kijken naar de maan die onze aarde is... en maakt hij machines uit wat voor hem atomen zijn, maar waar ook weer nog kleinere mensjes naar hem opkijken in hun maan... zo wat het effect van de twee spiegels, waarin je telkens weer de spiegels ziet in de spiegel, in de spiegel, in de spiegel tot in het oneindige...

en heel op het einde... daar zitten wij. Dat niets meer, dat zijn wij met zijn allen.
in een tijdeloos niets, een tijdig niemendalletje

tot de volgende ?

1 opmerking:

Henk zei

Je stujkje maakt een mens klein Toon. Het heeft een hoog relativerend gehalte. En dat kan geen kwaad in een tijd waarin veel mensen zich de spil voelen waarom het hele universum draait.

Gr. aan jou en Anny,

Henk