en verschrikkelijk bittere herinneringen...
Vannacht lag ik weer (wakker of halfslapend?) te denken aan vele dingen uit het verre verleden van een mensje...
Ik was een zorgenkindje (je zou het niet geloven als je me ziet hé?) en verschrikkelijk veel ziek. Ik lag voor mijn twee jaar al meerdere keren op sterven tengevolge van pleuritis (Het fleurus zei ons moeder). En tot aan een leeftijd van 10 à 11 jaar was ik meer ziek thuis dan dat ik op school was. Maar ik dacht daar niet aan, ik dacht aan al die dingen die ik in de loop der tijden al heb moeten slikken om te "genezen"...
Ik heb je al verteld dat ik mijn leven te danken heb aan de penicilline die dan nog een nieuw medicament was, en die om de drie uur in mijn arme billetjes ingespoten werd. Ons moeder zei dat mijn gat gelijk een speldenkussen was.
Maar naast die pikuren moest ik ook nog heel wat slikken... en dat vond ik in veel gevallen véél erger dan die spuiten !
Pillen, zelfs al waren het joekels van dingen, daar zat ik niet mee. Ik slikte dat zonder moeite binnen. Desnoods zonder drinken. Hup en binnen.
Maar er waren andere dingen...
Ik ga beginnen met wat ze toen cachetten noemden... (Ik weet er begot de juiste naam niet van, en ik ben er nog steeds zo vies van dat ik het zelfs niet wens op te zoeken !)
Cachetten, dat waren gewoonlijk grote dingen, groot, dat wil zeggen iets meer dan 2 cm diameter, en zo'n 7 mm dik. Capsules uit hostiebrood. Ik heb er wel eens eentje opengeprutst om te bekijken, dat waren in feite twee rondjes, met een opstaande boord, en je kon die netjes opeen of ineen liever, schuiven, waardoor je een gesloten potje had. In hostiebrood.
Als je indertijd je Communie hebt gedaan, zul je je dat hostiebrood wel nog herinneren. Zo'n heel dun wit koekje bijna zonder smaak. Als je een hostie in je mond kreeg op een moment dat je onvoldoende speeksel in je mond had, dan bleef die hostie aan je gehemelte hangen, en dan zat je minuten lang wanhopig met je tong over je verhemelte te wrijven om dat plakkerige goedje er af te krijgen. Het zou natuurlijk veel simpeler geweest zijn je vinger in je mond te stoppen en het met je vinger af te schrepen, maar dat mocht niet. Dat was doodzonde. Toen mochten wij met onze ongewijde poten nog niet aan een hostie raken !
Je zult wel denken, wat heeft dat nu te maken met medicamenten ? Alles ! Want die cachetten waren dus ook van dat vermaledijd hostiebrood gemaakt, en hadden dus ook die leuke eigenschap van zich vast te klemmen aan je verhemelte... en dat betekende niet alleen dat je het moest loskrabben, maar veel erger, dat betekende dat de inhoud, het medicament, zich plots in je mond bevond en al de smaakpapillen van je mond martelden met de meest afschuwelijke smaken. Wat er allemaal inzat weet ik niet, maar de enige voorwaarde om er in te geraken was blijkbaar bitter, zout of een mengeling van de twee zijn. Je mocht nadien drinken wat je wou, een stuk droog brood eten, een stuk met zoete confituur of wat dan ook...de smaak bleef je teisteren. Ik weet niet of de geleerde proffesoren ooit al ontdekt hebben dat smaakpapillen een apart geheugen hebben, maar ik kan ze het bevestigen ! Ik moet er maar op denken en ik proef die verschrikkelijke smaak weer. Cachetten nam ik dan ook in mits een speciale voorbereiding... Ik zat eerst wanhopige met gesloten mond te trekkebekken om toch maar zoveel mogelijk speeksel te verzamelen, zodat ik betrekkelijk zeker was dat die ondingen in één keer door de mond en door je keelgat verdwenen...
En dan had je ook nog... de flessen siroop.
Siroop heeft iets zoets in zich. Voor mij niet meer. Siroop is verbonden met allemogelijke smaken, met uitzondering van de lekkere.
Hadden ze mij moeten vertellen dat die siroop gemaakt was van rotte krengen, ik zou dat zonder moeite hebben geloofd, want zo smaakten ze stuk voor stuk.
Het leuke was dat mijn moeder dan een "troostmiddel" had...Bij iedere nieuwe soort siroop proefde zij het eerst. Ze hield de fles aan haar mond (ik heb nooit kunnen ontdekken of ze werkelijk proefde of niet) en had toen steeds dezelfde geijkte verklaring: " Awel, Toone, den dien is niet slecht !" en ik kreeg dan die lepel met gal en venijn gemengd met drek van dode kamelen te slikken. bah.... Ik mag er niet op denken.
Toch ben ik bijna zeker dat ons moeder echt proefde van die flessen siroop, en dat ze het echt meende dat het niet zo slecht was... Ik moet nu maar kijken naar mijn kleinkinderen om te zien hoezeer hun smaak veel teerder is dan de mijne. Alles wat je nu eet en drinkt is veel fijner van smaak dan in onze tijd. Ik denk dat de siroop van toen nu slachtoffers zou maken die in shock gaan bij de ontzetting van de afgrijselijkheid.
Ons moeder kwam dus uit een nog verdere generatie, een generatie die niet naar de smaak keek, maar naar de eetbaarheid.
Kruiden en zout waren indertijd in de eerste plaats middelen om de dingen weer eetbaar te maken, niet om het een lekker smaakje te geven !
Mijn grootvader ging (zo heb ik altijd horen vertellen, want ik herinner mij de man amper) de beer halen bij de mensen (voor de nederlanders: aalt), en om zeker te zijn van de kwaliteit, proefde hij er eerst eens van.
Dat lijkt ons nu onvoorstelbaar, maar hij kwam weer uit een nog verdere generatie, en had wellicht nog herinneringen rechtstreeks of uit de vertellingen van zijn ouders, aan de pis- en drekdoctooren... Want in de volksgeneeskunde werd nogal wat "genezen" met het drinken van je eigen pis (vooral de eerste van 's morgens bij het ontwaken). Dat van die eigen drek opeten, dat heb ik nooit gehoord, maar wel gelezen in oude boeken over geneesconste.
Als wij in de winter bonen aten, dan waren dat bonen die uit het zout kwamen, want daarin werden ze bewaard. Koteletten kwam uit bokalen, waarin ze gebraden en overdekt met reuzel bewaard bleven. Eieren in de winter waren er niet, dus aten wij "opgelegde" eieren. Ons moeder kocht voor de winter een massa eieren, en die werden in een stenen pot ingelegd in waterglas (wat dat ook mag wezen... maar ik herinner mij dat er wat water op stond, en op dat water verscheen er dan een mat, halfdoorzichtig kalklaagje...Als je er met je vinger op duwde brak het in stukjes die bleven drijven)
Appelen werden op de zolder gelegd, en nu en dan moesten we de appelen verlezen, dat wil zeggen de rotte er uit halen. De laatste van die appelen waren precies oude gerimpelde wijven.
Ik vraag me af wat onze jeugd nu zou zeggen mocht je die dingen op tafel zetten...
Ik leerde bij onze gebuur om vier uur een boterhammetje eten, met een beetje boter er op, en dan een laagje zout gestrooid, zodat je een dunne witte laag had...Heerlijk...
Geef dat nu eens aan onze kleinkinderen !
Nee, het is geen wonder dat we nu alle miserie van de wereld hebben om de kleinkinderen eens een pil te doen slikken, of een lepel siroop... en echt die dingen smaken echt niet zo slecht meer als toen, en cachetten van hostiebrood, die zijn niet meer te verkrijgen...ze bestaan gewoon niet meer. Nu zijn dat dingen in iets wat er uit ziet als plastic, en die je al heel, heel lang in je mond moet houden om ze te laten smelten. Hostiebrood, dat is een fractie van tienden van seconden voor je prijs had !
In mijn kindertijd was er geen weelde. Wij hadden geen zeven soorten toespijs om uit te kiezen, wij hadden geen sneetje kaas per boterham...Wij hadden een sneetje, en daar aten wij alle boterhamen mee op. Op een of andere manier hielden wij een brokje van die kaas in onze mond, en dat brokje diende om de smaak door te geven aan iedere beet boterham. En dat lukte perfect, en wij hadden nooit het gevoel dat wij ook maar iets tekort kwamen. Integendeel... wij waren perfect gelukkig.
Wij droomden zelfs niet van de rijkeren, wij kenden maar één werkelijkheid, de onze. En als wij droomden, dan was het in de boeken...want toen reeds waren we boekenwurmen. Er was er bij ons maar eentje die niet heledagen in de boeken zat, en dat was Suzanne. Hoeveel avonden hebben wij, Pierre, Ma en ik, naast elkaar op de plankenvloer gelegen, plat op onze buik, leunend op onze gekruiste armen, in een boek liggen lezen. De enige reden om dat eens niet te doen waren de hoorspelen op de radio.
Wat waren wij rijk... Wij hadden geen enkele behoefte aan meer.
Nu zijn de kinderen veel armer, want ze hebben zoveel dat ze nooit weten wat er mee te doen.
Wij maakten een revolver met een plankje, een wasknijper en een stuk fietsband, en schoten met droge erwten... Nu schieten ze met die plastic balletjes die veel te hard zijn en veel te hard afgeschoten worden... Veel te echt om leuk te zijn, en er is geen beetje plezier aan geweest om het zelf in elkaar te steken.
Wij hadden ons handen, onze fantasie en massa's vindvoorwerpen, daar bouwden wij een hele wereld mee van goud en diamant...
Ik ga stoppen... straks ga ik nog lullen over de goede oude tijd, terwijl de tijd nu veel beter is...alleen zijn de mensen nu armer
armer aan fantasie
armer aan zelfgebouwde werelden
tot de volgende ?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten