Jan leerde verschrikkelijk veel bij ! Hij leerde de kruiden kennen en hun macht, hij leerde de mineralen kennen en hun mogelijkheden, hij leerde gebroken ledematen spalken, hij leerde genezen, hij leerde wonden zuiveren en dichtnaaien en hij leerde zelfs, als er echt geen andere oplossing meer was, hoe hij een poot of een oor of een staart moest afzetten. Hij leerde ook de voedzaamheid van de planten, leerde welke planten ruist gaven, welke slaap en welke zorgden voor opgewektheid en vreugde. Kortom Jan werd een volmaakt heelmeester !
Maar steeds bleef het lot van zijn arme vrouw en kinderen aan hem knagen. De ekster stelde hem voor, dat hij eens zou gaan kijken en luisteren wat er precies allemaal was gebeurd in de tijd dat Jan in de vergeetput zat en de tijd dat hij hier bij Anna verbleef. De ekster vloog weg en het duurde wel zeven dagen en zeven uren voor hij weer terug was, zijn staart was gerafeld, maar voor de rest zag hij er goed uit. Jan vroeg hem meteen of hij nieuws had ? De ekster knikte, maar wilde eerst wat eten en drinken. Nadat hij had gegeten en gedronken vertelde de ekster:
Jan, ik breng helaas slecht nieuws... Je vrouw, je kinderen, en de ridders die je trouw bleven, zijn allen gedood en in het woud begraven onder de grote steen bij de grote eik... De boze Claude zuigt het land uit en is wreed tegenover al zijn onderdanen. Velen vluchten het land uit, maar als Claude ze achterhaalt, dan hangt hij hen aan de kantelen van het kasteel op, tot de koord rot is, of de beenderen zo naar beneden vallen in de slotgracht. Hij woont weer in zijn eigen kasteel, en jouw kasteel staat te vervallen. Er is echter ook een beetje goed nieuws ! De snoodaard heeft een hele lieve vrouw en een doodbrave dochter en zoon, die doen wat ze kunnen om toch nog wat leed te verzachten bij de onderdanen. Zij geven - zeer tegen de zin van Claude- de armen aalmoezen en eten.
Jan wilde meteen naar zijn gebied terug, om zijn kasteel terug te nemen, maar net toen hij begon wapens te maken, werd de lieven kruidenvrouwe Anna ziek, en Jan stelde alles uit om zijn weldoenster te verzorgen.
Hij haalde alle kruiden die hij nuttig achtte bij elkaar, verzamelde wel zevenentwintig mineralen, en verzorgde Anna met heel zijn kennis en zijn kunnen... Maar niets leek te helpen. "Arme Jan" zuchtte Anna, "Je kunt niets meer voor me doen, tegen de ouderdom is geen kruid gewassen ! Maar ik smeek je om goed voor mijn dieren te zorgen, zij waren de enigen die me altijd hebben gesteund en die me eten en drinken hebben gebracht toen ik in nood was !" Jan beloofde dat, en kort nadien blies Anna haar laatste adem uit.
Jan groef een graf, en legde er vol eerbied Anna in. Hij vulde de put, en plantte er een lijsterbes op, een boom waarvan de vruchten eetbaar zijn en vol vitamine zitten. Rond het graf zaten wel duizend dieren, van alle slag en alle aard te wenen. De haas zat er naast de vos, en naast de wolf stonden wel tien patrijzen. De uil zat midden een hele bende muizen, en geen een dacht er aan een ander kwaad te doen, ze hadden te veel verdriet om zelfs ook maar op eten te denken.
Na de begrafenis ging Jan naar de hut, midden in het doornige struikgewas, en nam er wat hij ondertussen aan kleren en wapens had gemaakt, en keek nog eens vol weemoed om zich heen...
Jan vertrok naar zijn kasteel, of wat er van restte, en naast hem aan zijn rechterhand liep een grote beer, links van hem stapte een grote grijze wolf. Op zijn rechterschouder zat een uil, en op zijn linkerschouder de slimme ekster. In zijn buidel zat een wezel, met haar kopje naar buiten te loeren naar gevaar, en op zijn hoofd, naar achteren kijkend, of van daar geen gevaar kwam, zat een dapper winterkoninkje.
Nu was Jan weer fit en gezond, en in minder dan een dag bereikte hij zijn kasteel.
Hij had vol leedwezen zijn land bekeken en de armoe van zijn onderdanen... Sommigen hadden hem herkend, en waren vol schrik dat hij een spook was, was hij immers niet in de vergeetput geworpen?
En er was toch geen levend mens die met wolf en beer en uil en eksters optrok ?
Zijn kasteel stond daar voor hem. De poorten waren wel dicht, maar hingen schots en scheef aan de hengsels. De muren waren begroeid met gras, en op de daken groeiden er warempel boompjes, en hier en daar waren er grote gaten in te zien.
Jan duwde met één zwaai van zijn machtige armen de poorten open en stapte binnen.
Zijn stappen klonken hol in de lege binnenkoer.
Jan duwde de deur open en trok naar de wapenzaal.
Daar hingen nog zijn zwaard, zijn knots zijn schild en zijn harnas... Allemaal rood van het roest. Jan zuchtte en bekeek het metaal van dichtbij. Eigenlijk was er niet zoveel schade aan, de roest was maar oppervlakkig ! De wapenzaal was nog steeds in behoorlijke staat, en hier was nog geen regen doorgesijpeld.
Jan zette zich op de grond neer, en begon zijn zwaard te kuisen en er weer snede op aan te brengen. Daar bracht hij een volle dag mee door.
De tweede dag poetste hij zijn knots en zette er een nieuwe steel aan.
De derde dag begon hij met het oppoetsen van zijn schild, en met het opnieuw schilderen van zijn wapenschild en devies. Daar werkte hij drie dagen aan.
De zesde dag begon Jan aan zijn harnas. Hij schuurde ieder onderdeeltje tot het blonk als nieuw, en hij smeerde olie aan ieder gewricht van het harnas, zodat het weer soepel was en niet alleen veiligheid bood, maar ook ontzag inboezemde.
Daar ging een volle week aan voorbij.
Jan trok dan zijn harnas aan, nam zijn zwaard en zijn schild ter hand, en hing de knots aan zijn zij... En samen met beer en wolf, uil en ekster, wezel en winterkoninkje, stapte hij naar het grote woud, naar de grote steen, waar zijn vrouw, zijn kinderen en zijn trouwe ridders waren begraven...
Daar bad Jan een lange tijd, en tranen lekten over zijn wangen.
Tenslotte stond hij op, en zag verbaasd dat hij niet langer alleen was...
Rond zich zag hij veertien mannen staan, in boerenkleren, in kleren van een bedelaar, en eentje in kleren die eruit zagen alsof ze ooit behoorden aan een ridder... Allen hadden ze een stok, of een riek of een zeis in de hand, en de oude ridder had warempel een oud zwaard...
Ze beloofden hem trouw, en de ridder weende dat hij vroeger laf was geweest, maar dat hij nooit of te nooit nog laf zou zijn !
Jan bekeek glimlachend zijn "leger"...
morgen het vervolg...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten