Ik wil al mijn lezers alvast prettige en zalige kerstdag toewensen, en daarom wil ik ze vergasten op het klassieke kerstverhaal, in een modern sausje... In de huidige literatureluur heeft men het niet meer zo met dat zemerige en dat zoeterige... Nee, momenteel moet het allemaal de harde rauwe werkelijkheid zijn...
"Nog een beetje, vrouw, nog een beetje, we zijn haast bij het dorp..." Jozef probeerde de ezel wat sneller te doen stappen, terwijl hij Maria ondersteunde, die dubbeltoe van de pijn op die ezel zat.
De weeën waren er vroeger dan ze gehoopt hadden, ze hadden gedacht nog zonder problemen bij
Betlehem te geraken, en daar zouden ze dan wel ergens terecht kunnen. Maar al enkele uren was Maria aan het klagen over de pijn van haar weeën... Eindelijk kwamen ze bij een afspanning. Jozef liep naar binnen om te vragen of hij met zijn vrouw daar kon logeren. De waard leek eerst ingenomen met het verzoek, en stapte mee naar buiten... Maar toen hij daar Maria hoorde kreunen, haar toestand zag, dacht hij aan zijn beddelakens en al het bijkomende werk, het lawaai en de verstoorde nachtrust van zijn andere gasten, en hij draaide lijk een blad aan een boom en zei dat hij "helaas" geen plaats meer had, draaide zich om, en trok de deur achter hem goed dicht.
Jozef zuchtte... Hij vreesde dat dit overal wel zo zou zijn. Kon Maria nu maar eens een kwartierke zonder weeën zijn, zodat het niet leek of ze nog vannacht...
Bij de volgende herberg was het ook van dat, en bij de daar opvolgende ook, en dan was Jozef het dorp eigenlijk al volledig door, want Betlehem, och, dat was maar een parochie van zeven man en een paardenkop...
Maria kreunde en jammerde steeds luider, en Jozef werd wanhopig, ze konden toch niet midden op de weg...
Plots zag hij daar, een eindje verder, in de wei een brokke van een stal staan, zo'n schuilhokje waar bij heel slecht weer de herders dicht bijeen kropen om zich toch een beetje warm te houden. Jozef leidde de ezel daar naar toe, hij greep Maria in zijn sterke armen, en droeg haar de stal binnen. Hij schrok toen hij daar lawaai hoorde... "Is daar iemand?"... Geen antwoord, Jozef stapte voorzichtig binnen. Toen zijn ogen wat waren aangepast aan het donker van de stal, zag hij dat er toch een bewoner was ! In de verste hoek stond een oude os te staren naar Jozef...
Jozef zetten Maria voorzichtig neer op de grond, en begon haastig al wat er lag aan hooi en stro bijeen te scharrelen. Daar liet hij Maria op liggen, dat was iets zachter, en vooral iets warmer dan de grond.
Daar, in dat donker en kil kot, kreeg Maria haar kind, een jonge deerne die noch van toeten noch van blazen wist als het over bevallen ging, en een vent die dat ook nog nooit had meegemaakt. Een vent die niet wist wat hij moest of kon doen aan die verschrikkelijke scheurende pijn die bij een bevalling hoort. Een stomme os en een botte ezel die alleen maar wat in de weg stonden en zenuwachtig heen en weer trampelden, die liever buiten waren geraakt, maar Jozef en Maria zaten daar, en ze durfden daar niet voorbij. Nu en dan moest Jozef zijn aandacht ook nog eens op hen richten om hen te kalmeren, zodat ze niet van schrik voor de roepende Maria over alles en iedereen heen naar buiten zouden stormen.
Jozef schrok van al die pijn, van dat bloed, was verschrikt toen daar ook nog eens de nageboorte aan kwam... En wat moest hij nu met dat kind, dat kleine mensje... Hij scheurde de onderste helft van zijn mantel af, om het kind er in te wikkelen. (Hij wist het niet, maar er zou een tijd komen waarin die korte jas mode zou worden !)
Gelukkig was het redelijk klaar weer, en toen hun ogen aangepast waren, zagen ze toch nog behoorlijk wat in hun stal. Bloed was weliswaar niet rood, maar zwart, maar afgezien daarvan zagen ze wat nodig was.
Het was maneklaar en boven hun hoofd, voor hen onzichtbaar flonkerde een ster die er normaal niet was. Hoogstwaarschijnlijk zouden we nu zeggen dat er net ergens boven hun een nova was, een ster die explodeerde in een felle uitbarsting van licht. Of misschien was het een komeet???
Al dat licht en het gekreun en het geroep van pijn van Maria klonken ver in de nachtelijke stilte... De kudde schapen reageerde onrustig, en de herders moesten allemaal aan het werk om hen te kalmeren en bij elkaar te houden. Daardoor werden ook zij attent gemaakt op het lawaai daar ergens waar hun stal stond, en toen de kudde weer kalm was, en het lawaai gestild was, trokken enkele van de herders naar de stal, om te kijken wat de oorzaak van dat lawaai was geweest, het klonk alsof een mens in nood was.
Eigenlijk zou het veel beter zijn geweest, hadden die herders daar eerder geweest, want zij wisten alles van de geboorte af, wisten zelfs heel wat knepen om moeilijke bevallingen beter te laten verlopen, ze hadden hun kennis opgedaan bij hun schapen. Toen ze bij de stal kwamen, en daar Maria met die boreling zagen liggen, liep hun hart over van kompassie. En ze schrokken toen ze zagen dat de navelstreng nog aan het kind hing. Ze deden het nodige, en de jongste, die thuis ook zo'n klein boeleke had, liep naar huis om wat zachte doeken en een pak droog mos om het kind mee droog te houden. De anderen gaven melk en vilten doeken om het kind op te leggen, en een pakte de voedertrog van voor de os weg, vulde het met wat stro, en legde daar een dikke doek van dik wollig vilt op, hij nam voorzichtig het kind uit de armen van Maria, en lei het zachtjes in het beddeke. Hij plooide de vilten doek over het kind heen, zodat het warm lag en alleen zijn hoofdje net er boven uit kwam piepen. De jonge herder kwam terug, niet alleen met doeken en mos, maar zijn vrouw en haar kind was er ook bij, en beide vrouwen hielpen elkaar met de wijsheden die bij moeders horen...
Een van de herders haalde zijn dikke vilten mantel voor Maria... Die had dat meer nodig dan hij... Herders maakten van de plukken wol die schapen verloren aan doornige struiken een dikke mantel van vilt, zo dik dat de mantel kon blijven staan zonder dat ze er in stonden. Die mantel gebruikten ze ook om in te slapen. Hij was quasi waterdicht door zijn dikte en door het wolvet, en was een bescherming die zo effectief was, dat je dergelijke mantels nog steeds ziet bij herders in van die ruige ver afgelegen gebieden.
Zo waren Maria en Jozef, en het kind, uit de hoogste nood, ze hadden melk, en kregen zelfs wat van het brood en de gedroogde bessen en noten van de herders. Maria kon bekomen en kon het kind voeden. Ze bleven dan ook een tijdje in die stal. Op zijn minst tot moeder en kind zouden zijn aangesterkt. Jozef, timmerman van beroep, knapte het oude bouwsel op tot een leefbaar iets...
Heel ver weg waren astronomen heel verbaasd aan het kijken naar die schitterende ster, die gans de hemel verlichtte, en zelfs bij dag zichtbaar was. En hier en daar was er ene die ergens gelezen had dat een grote ster de geboorte aankondigde van een koning, en drie van die geleerden, elk uit een ander deel van de toen bekende wereld, trokken richting ster, op zoek naar de koning...
Na een hele tijd raakten ze op de lange weg in elkaars gezelschap, en ze spoedden zich steeds verder en verder weg, richting de ster... Nu is het heel moeilijk om vast te stellen waar de ster boven hing... Kijk maar eens bij heldere hemel naar boven, zoek de ster die "vlak" boven je hangt, en ga dan een kilometer verder staan... Dezelfde ster staat nog steeds boven je... Ze zochten dus wellicht naar een kind dat geboren werd op het moment dat de ster in nova ging... en hier bijna plots zichtbaar werd...
En ze gingen dan ook van paleis naar paleis zoeken naar een prins die geboren was op dat eigenste moment... En zo arriveerden ze in
Jerusalem, bij Herodes. Daar was ook al geen kind geboren, maar de schriftgeleerden wezen hen op teksten die zegden dat in Betlehem er ooit een koning zou ter wereld komen... Misschien dat ze daar...
En zo arriveerden die drie wijzen daar. En ze boden koninklijke geschenken aan dat arme kind in die stal. Goud, wierook en mirre... Ik kan me voorstellen dat Maria, zodra ze weer weg waren, die dingen verkocht om nuttige zaken aan te schaffen, bruikbaar in een jong en arm gezin...
En toen hoorden ze ook nog eens dat soldaten van Herodes op komst waren en alle kinderen doodden beneden de twee jaar... En weer mocht Maria de ezel op, nu met het kind in de armen, en weer sjokten ze de lange weg op naar de veiligheid...
Er was niets romantisch aan heel dat verhaal van bittere armoede... Misschien was Maria toen al weer in verwachting van Jacobus, de broer van de Heer ? Maar dat deel van het verhaal raakt in de knoei met de officiële kerkelijke versie, dus gaan we daar niet over praten... Ach, het waren gewoon twee arme dutsen die daar in een koude tochtige stal een kind kregen... Die amper overleefden dank zij de steun van andere arme sloebers, herders, die in dienst van een rijke heer, schapen moesten hoeden in de eindeloze schraal begroeide velden...
En eigenlijk is voor mij het verhaal net daardoor weer wonderbaar ! Mensen die elkaar helpen, van uit hun niets hebben weggeven. Vanuit hun armoe mede delen.
Laat die nova maar nova zijn, laat die wijzen maar wijs zijn, laat ons gewoon denken aan de armoe, de nood en de medemenselijkheid...
Want dat is eigenlijk héél de boodschap : Bemin elkaar zo veel als je jezelf bemint !
Meer niet.
ook niet minder...
tot de volgende ?