James merkte alras dat kokosvezels wellicht heel goed waren voor het maken van keerborstels en deurmatten, maar zeker niet als vislijn. Ook het vuur maken was nog steeds een verre droom. Maar toch ging zijn situatie er beetje bij beetje op vooruit. Dat kwam voornamelijk door zijn onderzoekende geest, en door het feit dat hij een behoorlijke algemene kennis had. Hij stopte niet met zoeken naar planten die vezels konden leveren. Hij herinnerde zich dat hennep en brandnetels ook vezels leverden, maar deze planten waren niet aanwezig op zijn eiland. Dus keek hij uit naar planten die er enigszins op geleken, hopende dat ze dan ook dezelfde eigenschappen zouden hebben. Na een tijd vond hij een plant die er uitzag als een netel, en toen hij de plant aftrok, stelde hij vast dat hij de plant makkelijk in lange repels kon trekken. Hij oogstte een bundel van die stengels, liet ze drogen, en legde ze daarna in het water. De planten bleven weliswaar heel, maar hij wist niet hoe hij die vezels kon zuiver uit de plant halen. Hij meende zich te herinneren dat men het vlas stuksloeg... En dat bracht hem tot het besef dat hij de planten wellicht eerst weer zou moeten drogen... Of niet? Hij besloot de twee mogelijkheden uit te proberen, en beiden lukten, hoewel de ene manier veel minder werk kostte.
Hij besteedde heel wat tijd aan het zoeken naar een systeem waarbij je uit vezels draad kon maken, maar ook dat lukte. Zijn garen was weliswaar grof, en zeker niet overal gelijkmatig van dikte, maar hij had een draad, en die was behoorlijk sterk. Hij had ondertussen enkele haken gemaakt uit schelpen, en maakte daarmee zijn eerste vislijn. Hij deed wat van die maden in een kokosnoot, nam een stevige en lange stok van de bamboe (Hij had daar uren op moeten "zagen" met een ruwe steen !), en trok met zijn "vislijn" de berg op, naar het meertje.
Hij lukte er in twee vissen te vangen, voor een te groot exemplaar met zijn haak en een stuk van zijn moeizaam gevlochten draad er vandoor ging.
Hij at de rauwe vis op, en onderzocht de rest van de dag de planten in de krater. Hij vond een boom die heel soepele en sterke stokken zou kunnen leveren, en een soort met heel zwaar, heel hard hout.
Voor de avond vulde hij een vijftal kokosdoppen met water, bond die samen, en liep voorzichtig de berg weer af.
Hij leerde met repen van de bladeren van de kokospalmen om manden te vlechten, en draagtassen, die hem toelieten makkelijker dingen te verplaatsen van het ene punt naar het andere.
Op een dag zat hij met een scherpe steen in een stuk hout te zagen, toen hij merkte dat op die manier de stok ook behoorlijk warm werd. Hij nam een stok, en begon die heel snel over en weer te wrijven in de kerf die hij had gemaakt met de steen. Maar hoe hij ook wreef, het werd behoorlijk warm, maar niet warm genoeg om vuur te maken.
Plots meende hij zich te herinneren dat hij moest werken met een harde en een zachte houtsoort... Hij herinnerde zich de halfvermolmde boom die hij ooit zag, en ging daar opnieuw naar op zoek. Hij nam een stuk van het halfvermolmde hout, en begon daar een groef in te maken, en dan te wrijven, te wrijven te wrijven met zijn stok in deze groef... En plots merkte hij een geur van verbrand hout. Hij nam de wrijfstok weg, en blies zachtjes in de zwartgewreven groef... Een heel klein rood plekje gloeide op... Hij legde er wat afgekeurde vezels tegen, blies opnieuw, en de gloed ging over op de vezels, en veranderde in kleine vlammetjes ! Vuur !!!
Die avond durfde hij haast niet te slapen ! Was het vuur een gelukstreffer ? Zou hij er nog eens in slagen vuur te maken? Heel de nacht onderhield hij het vuur, en 's morgens maakte hij, terwijl het vuur naast hem brandde, opnieuw vuur te maken... Het lukte ! James wist nu dat hij telkens en telkens weer vuur kon maken als hij dat nodig had !
Met het vuur rees de behoefte aan kookgerei ! Hij kon wel een en ander roosteren als hij het op een stok priemde en het zo boven het voor hield, maar het zou veel handiger zijn om een pot te hebben. James maakte een put, maar hoe diep hij ook groef, het bleef zanderige grond.
Maar niettemin, heel wat van het eten was veel lekkerder en veel beter verteerbaard dan rauw !
Boven, aan de oever van het kratermeer, vond James iets wat klei leek... Hij nam er een klomp van mee, de berg af, en vormde een duimpot (de meest oorspronkelijke vorm om potten te maken: je duwt met je duimen in de klomp, en duwt de wanden steeds verder en dunner uit, en vormt zo een pot. Mits wat oefening kan een ervaren pottenbakker met deze techniek heel behoorlijke potten maken. Zelfs behoorlijk grote potten kun je zo maken, waarbij je op de duur niet meer met je duimen, maar met een hele vuist in de holte zit te duwen, en met de andere hand de vorm bepaalt).
Hij zette deze duimpot nabij het vuur, zodat hij kon drogen, en draaide deze regelmatig, zodat hij ook regelmatig droogde. Na een tijdje schoof hij de pot steeds dichter bij het vuur, en 's anderendaags, als hij dacht dat de klei nu wel droog zou zijn, schoof hij de pot in de warme asse, steeds een beetje opschuivend, tot de pot in de gloeiende asse lag. Hij vulde het vuur aan met hout, die hij rond en op de pot stapelde. Toen het vuur doofde had hij een gebakken pot. De pot was natuurlijk niet hardgebakken tot steengoed, maar was veranderd in gebakken aardewerk. Aardewerk is geschikter om op het vuur te zetten dan steengoed, daar het niet zo vlug stukspringt. Het is wel teerder als je de potten verzet. Het heeft nog een bijzondere eigenschap ! Water in een aardewerk-pot blijft fris ! Dit komt doordat aardewerk niet volledig waterdicht is, waardoor de pot als het ware zweet, en net zoals uw zweet dient voor de afkoeling van uw lichaam, dient dit zweet om de inhoud van de pot fris te houden !
James was zich niet bewust van de bijzondere eigenschappen van zijn pot, maar was heel blij nu te kunnen "koken"... als hij planten vond die daar bruikbaar voor waren...
Morgen het vervolg...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten