James had goed geslapen, maar werd al heel vroeg wakker van het gekrijs der meeuwen en de huilende wind. Het was koud, en het zand prikte zijn huid, die als gezandstraald werd. James vroeg zich af hoe zijn vrienden het zouden stellen. Ze waren minder ervaren in het zeilen, al hadden ze de eerste dagen in het kalme en ideale zeeweer wel kunnen oefenen.
Hij had dorst, en toen hij zich recht zette, voelde hij pijn in zijn rug, ter hoogte van zijn nieren. James kwam tot het besef dat hij, sinds hij op het eiland was, nog niet een keer had moeten plassen. Hij had heel weinig drinken, en het was warm en zweterig weer... Hij besefte weer dat hij meer moest drinken, veel meer, en zo spoedig mogelijk. Hij verzamelde weer wat kokosnoten, en dronk van de melk, en at weer wat vruchtvlees...
Hij zette zijn tocht voort, in de hoop dat hij toch ergens zoet water zou vinden, maar halverwege de dag kwam hij aan het punt waar hij zijn eerste noten had gegeten... Het was dus niet alleen een eiland, het was ook een klein eiland.
Hij besefte dat, als er al water was, hij dat zou moeten zoeken in de berg die de kern van het eiland vormde. Zolang hij op het mulle zand had gelopen, had hij geen last gehad, maar zodra hij het strand verliet, door de dorre massa van halfvergane bladeren en takken, voelde hij verdomd goed dat hij barrevoets liep ! Hij keek even of hij met grote bladeren geen schoeisel kon maken, maar dat lukte niet meteen, en water was dringend !
Het bos werd dichter, en een ogenblik dacht hij aan gevaarlijke dieren, maar toen besefte hij dat dit, op zo'n klein afgelegen eiland, wel onwaarschijnlijk was. Hij zag eigenlijk, buiten wat vogels en wat insecten, geen dieren. Hij sjokte verder, zo goed mogelijk kijkend waar hij zijn voeten zette, en nu en dan om zich heen kijkend. Hij zweette, en wist dat dit geen goede zaak was voor zijn gezondheid, voor zijn nieren.
Eindelijk kwam hij aan de rotsen. Hij vond een weg die min of meer begaanbaar was, en stapte, klauterde en klom in een grote spiraal de berg op. Op de weg keek hij uit of er geen water was, geen plas in een of andere holte... Niets. Toen hij na uren, uitgeput en gek van de dorst bovenkwam, zag hij dat de berg wellicht een oude vulkaan was, en dat in wat wellicht de krater was, er een meertje was, omringd door weelderig groen. Hij was gered... Als...als het water drinkbaar was.
Hoeveel dorst hij ook had, hij wist dat hij voorzichtig moest zijn, en hij nam slechts een slok water tot zich, en wachtte dan af. Het water deed hem denken aan het water van de vijver waar ze vroeger gingen zwemmen, Als hij daar per ongeluk een slok van binnen kreeg, smaakte het net zo, en hij was er niet ziek van geworden... Na een paar uur hield hij het niet meer uit, en dronk wel een halve liter in één keer. Er gebeurde niets, en hij kon zowaar na een uur of wat, voor de eerste keer plassen. Hij zuchtte van verlichting.
Hij wandelde rond het meer, nu en dan nog eens een slok drinkend, en bewonderde de schoonheid van de vallei. Nu zijn ergste dorst was gelest, kreeg hij honger, en hij keek uit naar eten. Hij zag een soort bessen, proefde er ééntje van, maar het smaakte verschrikkelijk slecht, en hij spoog het uit, en spoelde zijn mond overvloedig met water. Het bleef branden in zijn mond, en hij voelde dat zijn tong en verhemelte gezwollen was. Hij bleef zijn mond spoelen, en na een tijdje verzachtte de pijn, maar het gezwel was nog lang niet weg.
Hij vond geen kokosnoten daar, en een andere soort bessen durfde hij niet meteen aan. Bij toeval vond hij een nest met piepkleine, nog naakte vogeljongen, en met de ogen dicht slikte hij die zonder kauwen in. Veel was het niet, maar het was toch iets.
Hij zag dat er vissen in de vijver moesten zijn, want hij zag meeuwen duiken en met vis in de bek boven komen... Maar hoe kon hij die vis vangen? Hij wist niet met wat hij vishaken kon maken, of hoe hij een net kon breien, en met welke vezels dat zou kunnen...
Na lang zoeken vond hij nog een nest met vogeljongen, en slikte ook deze, wurgend, door. De ergste honger was nu wel gestild, en dorst had hij niet meer. Hij besloot hier te overnachten.
's Anderendaags werd hij gewekt door de zon. De sfeer, in de beschutting van de bergwanden, was heerlijk. Hij dronk weer naar behoefte, en besloot even te proeven van die andere soort bessen. Maar hoewel deze niet slecht smaken, was hij een uur later aan het overgeven en had hij een ontzettende diarree... Hij was zo ziek als een hond, en lag de hele dag, te ziek om iets te doen, in de zon, nu en dan wat slapend en anders druk bezig met overgeven en de diarree. Pas 's avonds leek het ergste geweken, maar hij voelde zich zo zwak en zo duizelig, dat hij bleef liggen waar hij lag.
Die nacht droomde hij van Robinson Crusoë... Een eiland met eetbare planten, geiten, een hele kist met gereedschap, een schip met touwwerk die halfvergaan een bron van bruikbaar materiaal was, en hij werd bibberend wakker in een stromende regen, die hem verkilde tot op het been.
Eén moment verbleef zijn geest nog bij het avonturenboek, en dat hielp hem om met takken en bladeren iets te bouwen waar het min of meer droog was. Eigenlijk zou hij vuur moeten kunnen maken, maar hoe deed je dat, hier, in de regen. Hij besefte dat dit zou moeten wachten, maar dat hij er zeker zou moeten over denken.
Gans de dag regende het, en hij verliet slechts zijn "hutje", om weer op zoek te gaan naar vogelnesten. Hij vond er een, met halfvolgroeide jongen. Hij draaide de beestjes de nek om, was er zelf niet goed van. Hij haalde zoveel mogelijk de pluimen er af (Niet makkelijk als het halfuitgegroeide veren zijn !!!), beet in de huid van de buikjes, zodat hij de ingewanden kon bereiken, spoelde dan de lijkjes uit, en verslond het rauwe vlees. Hij had het gevoel dat hij alle waarden die hij ooit had opgebouwd aan het verloochenen was... Hij had nog meegedaan aan een betoging tegen het houden van pelsdieren... Hij wou dat hij nu zo'n pelzen had !
Hij viel denkend aan de beschaving en de waarde er van, in slaap, het gedrup van de regen van bladeren en takken verstoorde hem niet meer.
's Morgens werd hij wakker, dronk wat water, kon plassen en stelde vast dat hij geen diarree meer had. Hij bekeek nog een keer de mooie vallei, met drinkbaar water, maar zonder eten, en wist dat hij weer naar de kust moest met eten, zonder drinken... het was een dilemma waar hij geen antwoord op wist.
Het was middag toen hij, met bloedende voeten een kokosnoot zat te openen...
morgen het vervolg
Geen opmerkingen:
Een reactie posten